Weerstanden aanpassen
Bij het voetbal zijn er een aantal weerstanden die het moeilijker kunnen maken om te voetballen. De volgende zijn ongeveer de belangrijkste:

  • De bal
  • Medespelers
  • Tegenstanders
  • Tijd
  • Ruimte
  • Doelgerichtheid
  • Spelregels
  • Spanning

Al deze zaken kunnen het makkelijker of moeilijker maken om bijvoorbeeld doelpunten te maken. Met meer medespelers zal dit waarschijnlijker makkelijker gaan dan met meer tegenstanders.

Het is de taak van de trainer om al deze weerstanden in de training zodanig aan te passen, dat het voor de spelers een doel moet zijn om die te overwinnen. Als het te makkelijk wordt gemaakt leren de spelers niets, maar als het te moeilijk wordt gemaakt, hebben ze er ook niets aan. Dit is dus één van de moeilijkere dingen die een trainer moet doen.

Het zal iedereen duidelijk zijn dat een E-speler niet de oefenstof van een C-junior kan doen. Maar wellicht kan hij wel de essentie van deze oefening meepikken, doordat zijn training daarop wordt aangepast. Een paar voorbeelden van hoe de weerstanden kunnen worden aangepast.

Een training makkelijker maken:

  • Grotere ruimte
  • Meer medespelers en minder tegenstander (4:1 in plaats van 2:1 bijvoorbeeld)
  • Meer tijd geven
  • Makkelijkere spelregels gebruiken

Een training moeilijker maken:

  • Meer tegenstanders en minder medespelers
  • De spanning verhogen ("winnende goal"/ "de partij die verliest die ruimt op" )
  • Minder ruimte geven (daardoor moeten ze sneller handelen)
  • De regels moeilijker maken (bijvoorbeeld maximaal 3 keer raken, of alleen direct scoren (zonder aannemen))

Het is altijd beter om makkelijk te beginnen en als je ziet dat spelers het makkelijk aankunnen, dan de oefening wat moeilijker te maken. Anders snappen ze de oefening in het begin niet en daarna waarschijnlijk nog steeds niet. Begin dus niet te moeilijk, maar verhoog de weerstand (moeilijkheidsgraad) steeds een beetje.

Het voorbeeld van de E-trainer uit het vorige onderdeel. Hij merkt tijdens een oefenvorm dat zijn spelers de verdediger wel erg makkelijk passeren. Hij kan dan verschillende zaken gaan doen om de doelstelling (het verbeteren van de individuele actie) beter te laten lukken: hij kan de verdediger gaan coachen; de ruimte voor de aanvaller kleiner maken; er meer druk op leggen (binnen 15 seconden scoren!); het doeltje kleiner maken etc.

Bij het eindspel (het 4:4 partijtje) merkt hij dat de spelers niet toekomen aan een individuele actie. Hij kan dan het veld groter maken, zodat het makkelijker is om een actie te maken. Desnoods kan hij twee partijtjes van 2 tegen 2 maken waardoor iedereen veel meer ruimte heeft om een actie te kunnen maken.